Twee kinderen, één in de wandelwagen en de ander vastgeklonken aan de stang van diezelfde wagen. Ze zijn beide gekleed in oranje jurkjes met kantjes en ruches. Ze doen me denken aan de kermispoppen die je vroeger kon winnen bij de loterij of de schiettent op de kermis. Te lange en te stijve armen en benen om echt mee te kunnen spelen, maar toch ook weer de droom van veel meisjes om er zo één te bezitten.
Vader duwt de wagen en moeder loopt ernaast, ook allebei volledig in oranje uitgedost. Moeder heeft zo te zien zichzelf verwend met nieuwe oranje kleding, terwijl vader in een T-shirt gehesen is, die er verwassen en te klein uitziet. Een soort te volgestopte, naar paprika smakende, rookworst.
Ze zouden me niet opgevallen zijn tussen de andere ‘oranje’ mensen, was het niet dat het gedrag van de mensen wel opvallend is. Of eigenlijk ook weer niet!
Het oudste meisje ontsnapt even van de wandelwagen om te gaan kijken bij een kleedje op de grond. Ze wordt kort en streng gesommeerd om terug te komen. “Lot, hier en vast.”
Ze is inmiddels op haar knietjes gaan zitten om iets op de grond te bekijken, maar ook dit stemt moeder niet blij. “Moet je nu je knieën zien.” Het meisje kijkt, samen met mij, naar haar knieën waar niets op te zien was en pakt gedwee de kinderwagen weer vast.
De wandelwagen komt weer in beweging, maar stopt net zo abrupt. Blijkbaar hebben de ouders een paar bekenden gezien en midden op de weg blijven ze stil staan. Het meisje staat er even rustig bij te wachten maar besluit dan dat dit een mooie gelegenheid is om zelf even te neuzen. Rustig loopt ze van kleedje naar kleedje, geen moment omkijkend, maar heel geïnteresseerd naar alle spulletje. De ouders zijn uitgepraat en de wandelwagen wordt weer in beweging gezet, als ze in de gaten krijgen dat ze het vastgeklonken meisje ‘kwijt’ zijn.
Het duurt maar heel even, toen ze ontdekt werd bij het kraampje achter vader. Met een ferme zwaai en onder luid gemopper, mag ze haar plaats aan de stang van de kinderwagen weer innemen. “Je moet eens een keer bij ons blijven. We zijn je steeds kwijt.”
Moeder staat even later uitgebreid te kijken bij een kraampje met te opzichtige nepjuwelen, als haar telefoon gaat. Blijkbaar een vriendin, er wordt luid gelachen. Dochter staat inmiddels ingeklemd in een rij mensen, met haar neus tegen de billen van degene die voor haar loopt en haar achterhoofd tegen het kruis van iemand die achter haar loopt. Vader maant haar door te lopen, maar een ‘blinde’ kan zien dat dat onmogelijk en ongewenst is.
“Treuzel eens niet zo, moet er een nieuw batterijtje in of zo?”
Pa vindt zijn grap geweldig leuk en met zijn ellenboog stoot hij in de zij van de moeder. Hij is duidelijk op zoek naar een toehoorder van zijn geweldige woordgrap.
Gelukkig komt daar de biertent in zicht en terwijl paps en mams zich volgieten met drank, staat het kleine meisje met haar zusje te wachten tot het over is en ze weer naar huis kunnen gaan.
Ik loop door, blij dat ik geen kind ben op deze Vrijmarkt, maar met medelijden naar de twee kleine ‘volwassen’ kinderen. Ze moeten doen wat pa en ma leuk vinden om te doen, stoppen als ze stoppen en wachten als zij praten of drinken. Een echt kinderfeest zo’n Nationale feestdag.
Op mijn terugweg zie ik dat het ook anders kan.
De Vrijmarkt op Koninginnedag, eh pardon Koningsdag, wat een ‘hel’ is dat voor kinderen van deze leeftijd.
Karin Donkers