Een breed stoer lijf getorst in een te klein geruit overhemd met korte mouwen. Knopen niet meer aanwezig maar de ruimte heeft plaatsgemaakt voor een onherkenbaar doorgelopen tatoeage. Kijkend van zijn telefoon naar … geen idee maar in ieder geval niet naar mij. We begroeten elkaar en ik begrijp dat er een wereld van onbegrip tussen ons ligt. Geen oogcontact maar een wat aarzelend knikje waarbij onze blikken elkaar niet mogen kruisen. Er is al teveel gezegd of eigenlijk niet maar wel geschreven. Woorden zijn als een mokerslag binnengekomen maar lijken plotseling helemaal niet meer zo zwaar en scherp. Dat is eerder die week wel anders geweest. De getypte letters hebben me doen wankelen en zijn in mijn ogen maar gedeeltelijk op hun plek. De woorden zijn niet voor mij bestemd maar toch voel ik me verantwoordelijk t.a.v. hem als ouder, zijn dochter maar ook voor mijn leerkracht.
Er lijkt geen ruimte voor dialoog meer te zijn tussen hen en de deur zit volledig op slot. Maar dan door weg te blijven uit de emotie en mijn woorden zorgvuldig af te wegen alvorens mijn mails te versturen, komt er toch een ingang. Naar mij maar niet haar. Ik die zo erg uitgaat van het standpunt dat we niet over elkaar praten maar met elkaar. Open, eerlijk en transparant. Ik zie nu geen andere mogelijkheid en dat doet zeer. Voelt ook als falen en ik merk dat dat me meer doet dan ik verwacht.
Ik wijs hem de weg naar de plek waar we met elkaar in gesprek gaan en laat hem voorgaan. Het gesprek dat er toch gaat komen maar dat had best wat voeten in de aarde. Het liefst wil ik hem flink door elkaar rammelen maar op tijd zie ik ook zijn wanhoop en onvermogen. Door zijn woorden en beschuldigingen heen ben ik instaat om van perspectief te wisselen. Ik ben geen speler of dader in het verhaal maar een buitenstaander die gelukkig op het goede moment in staat is om afstand te nemen en vanuit die afstand te ‘acteren’. De grimas op zijn gezicht verraadt de spanning en zijn loopje de onzekerheid. Ik vertraag mijn pas om even de tijd te nemen en na te denken wat een goede openingszin gaat zijn. Ik bied hem een glas water aan en zie de zweetdruppeltjes van zijn gezicht op de rand het kraagje van zijn overhemd vallen. Hij neemt plaats op een kruk bij de ronde tafel en ik ga tegenover hem zitten. Even voelt dat tegenover hem niet prettig en heel letterlijk. Ik schuif mijn kruk wat naar links en schraap mijn keel. Voor het eerst kijken we elkaar aan. De openingszin die ik heb bedacht lijkt niet meer op te roepen. “Wat fijn dat we nu toch hier zitten en met elkaar kunnen praten over hetgeen is voorgevallen. Dit moet ook voor u niet makkelijk zijn geweest. Ik zou het fijn vinden als u me mee neemt in uw verhaal en uw ervaring.”
Alsof ik een kurk uit een fles trek, zo verlaten de woorden zijn mond. Niet boos, niet opgefokt maar hij kiest ze nauwkeurig en vertelt wat hem bezighoudt en waar zijn frustratie ligt. Hij wijst naar de ander maar ook naar zichzelf en is, anders dan in zijn mails, ook in staat te reflecteren op zijn eigen aandeel. Hij is hopeloos, te einde raad en beschrijft nauwkeurig de reis die hij en zijn vrouw gemaakt hebben m.b.t. de gezondheid van zijn dochter. De hoop en de tegenslag. Het continu moeten afstemmen met school en binnen zijn gezin. En dan dat ene voorval waarvan we beiden meteen door hebben dat dit geen schoonheidsprijs verdient, is de druppel. Zijn reactie hierop in zijn gestuurde mail een manier om een boodschap af te geven. Ongecensureerd en ongenuanceerd. En nee dat getuigt niet van tact en van enig compassie met de leerkracht maar hij kon niet anders, het was een signaal. Eenmaal ‘onderweg’ dan niet meer weten hoe nu verder en op zoek naar een oorzaak, een schuldige. Die er niet is, maar wel gebrek aan tact van haar en van hem. De volgende minuten, zo’n twintig, rest mij niets anders dan luisteren. Niet in de rede vallen.
De kou lijkt uit de lucht. Er is ruimte voor een sarcastische opmerking en een luchtig grapje. De stilte van mijn kant maakt plaats voor vragen en ik ben instaat om de andere kant van het verhaal toe te lichten. Fouten niet willen wegmoffelen maar erkennen. Ik weeg mijn woorden zorgvuldig of en hoop dat ik een opening kan forceren om de deur naar de ander weer wat open te zetten. Er lijkt geen behoefte te zijn maar wel de uitnodiging dat als de wens er bij de ander wel is, om dit positief aan te gaan. Dat is mooi en misschien wel meer dan ik had verwacht. Maar minder dan ik had gehoopt. En dan een gesprek beëindigen terwijl je weet dat hij nog uren zou kunnen vertellen. Ik wil hem niet krenken maar merk dat ik na een volle vergaderdag en de hitte ook uit begin te loggen. Ik zeg het hem. Vertel hem ‘het’ en vraag of dit gesprek zo goed is geweest en we kunnen afgeronden Of we met vertrouwen de draad weer op kunnen pakken. Zijn er nog dingen niet gezegd? En ja er is werk te doen, voor mij en voor ons als organisatie. Maar ook voor hem. Dat maakt dat we de balans hebben gevonden en verder kunnen.
Hij bedankt me voor het gesprek en we babbelen nog wat over vakantiebestemmingen en ervaringen. Ik kijk hem na als hij verdwijnt door de schuifdeuren naar buiten. Wat ingewikkeld toch. Ik loop naar de plek waar we net hebben gezeten, pak de waterglazen en zet ze zwijgzaam in de vaatwasser in de keuken. Stop de laptop in mijn tas en loop ook naar buiten, door de schuifdeur. Het is mooi geweest. Vanavond even een kort verslag uitbrengen naar mijn leerkracht maar nu eerst even niet, niets meer. Gewoon leeg en dat terwijl ik nauwelijks iets heb hoeven zeggen. Aandacht, serieus nemen, een enkele vraag, een spaarzame opmerking. Maar vooral luisteren.
Het was genoeg. Even realiseerde ik me hoe prettig het was om elkaar weer ‘echt’ te ontmoeten i.p.v. via het beeldscherm of telefoon. Wat anders en wat waardevol.
Karin Donkers, schoolleider